Quran translations in many languages

Dutch Quran

An-Nisâ’

In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.

[4:1]

O, gij mensen, vreest uw Heer, Die u van één enkele ziel schiep en daaruit haar gezellin schiep en uit hen beiden mannen en vrouwen verspreidde en vreest God in Wiens naam gij een beroep op elkander doet en (weest plichtsgetrouw) betreffende de familiebanden. Voorwaar, God is Bewaker over u.

[4:2]

En geeft de wezen hun eigendom en verruilt het slechte (van u) niet voor het goede (van hen) noch verbruikt hun eigendom met het uwe. Voorzeker, dat is een grote zonde.

[4:3]

En als gij vreest dat gij niet rechtschapen zult zijn bij het behandelen der wezen, huwt dan vrouwen die u behagen, twee of drie, of vier en als gij vreest, dat gij niet rechtvaardig zult handelen, dan één of wat uw rechter handen bezitten. Dat is voor u de beste weg, om onrechtvaardigheid te voorkomen.

[4:4]

En geeft de vrouwen gewillig haar huwelijksgift. Maar als zij naar haar eigen behagen u er een gedeelte van kwijtschelden, geniet het dan met genoegen en heilzaam gevolg.

[4:5]

En geeft eigendom, dat God als middel van bestaan heeft gegeven niet aan de dwazen (in eigen beheer), maar voedt hen er mee en kleedt hen en spreekt vriendelijke woorden tot hen.

[4:6]

En ondervraagt de wezen, wanneer zij de huwbare leeftijd bereikt hebben: als gij in hen rijpheid van verstand vindt stelt hun dan hun eigendom ter hand; en verteert het niet in buitensporigheid en haast, omdat zij opgroeien. En laat hij, die rijk is zich onthouden en laat hij die arm is naar billijkheid er gebruik van maken. En wanneer gij hun eigendommen overhandigt, neemt er dan getuigen bij. God is toereikend om rekenschap te vragen.

[4:7]

Er is voor mannen een aandeel van hetgeen hun ouders en bloedverwanten nalaten en er is voor vrouwen een aandeel van hetgeen hun ouders en bloedverwanten nalaten, of het weinig of veel zij: een vastgesteld gedeelte.

[4:8]

Wanneer verwanten en wezen en de armen bij de verdeling (der erfenis) aanwezig zijn, geeft hun er iets van en spreekt vriendelijke woorden tot hen.

[4:9]

En laat hen God vrezen, die, indien zij hun eigen zwakke nageslacht mochten achterlaten, bezorgd zouden zijn. Laat hen God daarom vrezen en laat hen het juiste woord spreken.

[4:10]

Voorzeker, zij, die het eigendom van wezen onrechtvaardig verteren, verteren slechts vuur in hun buik en zij zullen in een laaiend Vuur branden.

[4:11]

God gebiedt u aangaande uw kinderen: voor het mannelijke kind evenveel als het deel van twee vrouwelijke kinderen, maar als er alleen meisjes zijn, meer dan twee, dan is er voor haar tweederde van de nalatenschap en als er slechts één is, voor haar is de helft. En voor elk zijner ouders is er een zesde deel der erfenis, als hij een kind heeft, maar als hij geen kind heeft en zijn ouders van hem erven, dan is er voor zijn moeder een derde deel en als hij broeders en zusters heeft, dan is er voor zijn moeder een zesde deel na de betaling van enig legaat, dat hij heeft nagelaten of van (niet vereffende) schuld. Uw ouders en uw kinderen, gij weet niet, wie van hen u het meest tot heil is. Dit is vastgesteld door God. Voorzeker, God is Alwetend, Alwijs.

[4:12]

En gij zult de helft hebben van hetgeen uw vrouwen nalaten, indien zij geen kind hebben, maar indien zij een kind hebben, is er voor u een vierde van hetgeen zij nalaten na de betaling van enig legaat, dat zij hebben nagelaten of van schuld. En zij zullen een vierde hebben van hetgeen gij nalaat, als gij geen kind hebt, maar als gij een kind hebt, zo is er voor hen een achtste deel van hetgeen gij nalaat, na de betaling van enig legaat of van onverrekende schuld. En indien er een man of een vrouw is, van wie wordt geërfd en deze is ouderloos en kinderloos en heeft een broeder of een zuster, dan is er voor elk hunner een zesde deel. Maar als er meer dan dezen zijn, dan zijn zij deelgenoten in een derde na de betaling van enig legaat, dat is nagelaten of van schuld, zonder benadeling. Dit is gebod van God en God is Alwetend, Verdraagzaam.

[4:13]

Dit zijn de door God vastgestelde bepalingen en wie God en Zijn boodschapper gehoorzaamt, Hij zal hem tuinen doen binnengaan, waar doorheen rivieren stromen, daar zullen zij in verblijven en dat is een grote zegepraal.

[4:14]

En wie God en Zijn boodschapper niet gehoorzaamt en Zijn grenzen overschrijdt zal Hij het Vuur doen binnengaan; hij zal daarin verblijven en dit zal voor hem een vernederende straf zijn.

[4:15]

En voor degenen uwer vrouwen, die zich aan ontucht schuldig maken, roept vier uwer als getuigen tegen haar en als zij getuigen, sluit haar dan in de huizen op, totdat de dood haar achterhaalt, of totdat God haar een weg opent.

[4:16]

En als twee temiffen van u zich hieraan schuldig maken, straft hen beiden. En als zij berouw hebben en zich verbeteren, laat hen dan met rust, voorzeker, God is Berouwaanvaardend, Genadevol.

[4:17]

Waarlijk, berouw bestaat bij God alleen van degenen, die in onwetendheid kwaad doen en dan daarna berouw hebben. Dezen zijn het, tot wie God Zich met barmhartigheid wendt; en God is Alwetend, Alwijs.

[4:18]

Er is geen (aanvaarding van) berouw voor degene, die kwaad doet, totdat de dood hem in het gezicht staart en hij zegt: ’Ik heb berouw;’ noch voor degenen die als ongelovigen sterven. Dezen zijn het, voor wie Wij een pijnlijke straf hebben bereid.

[4:19]

O, gij die gelooft, het is u niet geoorloofd, vrouwen te erven tegen haar wil, noch mag je haar tegenhouden opdat gij een gedeelte van wat gij haar hebt gegeven, moogt terugnemen, tenzij zij schuldig zijn aan een schandelijk kwaad; en blijft met haar vriendelijk omgaan en als gij afkeer van haar hebt, kan het zijn, dat gij afkeer hebt van iets, waarin God veel goeds kan hebben gelegd.

[4:20]

En indien gij een vrouw in plaats van een andere wenst te nemen en gij hebt één harer een schat gegeven, neemt er niets van terug. Wil je het door laster en een klaarblijkelijk zondige manier nemen?

[4:21]

En hoe kun je het nemen, wanneer de een uwer tot de andere is ingegaan en zij een sterk verbond met u hebben gesloten?

[4:22]

En huwt niet de vrouwen, die uw vaders huwden, met uitzondering van wat reeds gebeurd is. Het is een slecht en afschuwelijk iets en een verkeerde weg.

[4:23]

Verboden zijn u uw moeders en uw dochters en uw zusters en uw vaders zusters en uw moeders zusters en uw broeders dochters en uw zusters dochters en uw minnen en uw zoogzusters en de moeders uwer vrouwen en uw stiefdochters, die uw beschermelingen zijn door uw vrouwen tot wie U bent ingegaan, maar als gij niet tot haar zijt ingegaan zal er geen zonde op u rusten en de vrouwen uwer eigen zonen (zign ook verboden) alsmede twee zusters tezamen te hebben, met uitzondering van wat reeds voorbij is; gewis, God is Vergevensgezind, Genadevol;

[4:24]

En getrouwde vrouwen, met uitzondering van haar, die gij bezit. Dit is een gebod van God voor u. Degenen, die daar buiten vallen, zijn u toegestaan; dat gij zoekt door middel van wat gij bezit haar behoorlijk te huwen en geen overspel te plegen. En geeft haar een huwelijksgift, tegenover de voordelen, die gij van haar hebt, dit is verplicht; er zal na het vaststellen daarvan geen zonde op u rusten in alles wat gij onderling overeenkomt. Voorzeker, God is Alwetend, Alwijs.

[4:25]

En wie uwer het niet kan bekostigen vrije gelovige vrouwen te huwen, hij huwe hetgeen gij bezit, namelijk gelovige slavinnen. En God kent uw geloof het beste. U bent van elkander; huwt haar daarom met de toestemming van haar meesters en geeft haar een huwelijksgift op de gebruikelijke wijze, kuis zijnde, geen ontucht plegende, noch er heimelijke minnaars op nahoudende. En indien zij, nadat zij gehuwd zijn zich schuldig maken aan ontrouw – geldt voor haar de helft van de straf, die voor de vrije vrouwen is voorgeschreven. Dit is voor degene uwer die vreest te zondigen. Maar het is beter voor u dat gij u weerhoudt en God is Vergevensgezind, Genadevol.

[4:26]

God wenst u te onderrichten en te leiden naar de paden van degenen die vóór u waren en u Zijn barmhartigheid te betonen. God is Alwetend, Alwijs.

[4:27]

En God wenst Zich in barmhartigheid tot u te wenden, maar zij, die hun lagere begeerte volgen, wensen dat gij ver zult afdwalen.

[4:28]

God wil uw last verlichten, want de mens is zwak geschapen.

[4:29]

O, gij die gelooft, gebruikt elkanders eigendom niet met leugen en bedrog maar handelt bij onderlinge overeenkomst. En pleeg geen zelfmoord. Voorzeker, God is u Genadevol.

[4:30]

En wie dit ook doet bij wijze van overtreding en onrechtvaardigieid, hem zullen Wij in het Vuur werpen; en dat is voor God eenvoudig.

[4:31]

Als gij de grootste dingen die u verboden zijn vermijdt, zullen Wij uw zwakheden voor u bedekken en u tot een plaats van grote eer toelaten.

[4:32]

En begeert niet datgene, waarmee God sommigen uwer boven anderen deed uitblinken. Mannen zullen een aandeel hebben in hetgeen zij hebben verdiend en vrouwen zullen een aandeel hebben in hetgeen zij hebben verdiend. En vraagt om God’s overvloed. Waarlijk, God kent alle dingen.

[4:33]

En voor een ieder hebben Wij erfgenamen bepaald ten aanzien van hetgeen de ouders en de bloedverwanten nalaten; en van degenen met wie uw eden een overeenkomst hebben bekrachtigd, geeft ieder hunner daarom zijn deel. Waarlijk, God is Bewaker over alle dingen.

[4:34]

Mannen zijn voogden over de vrouwen omdat God de enen boven de anderen heeft doen uitmunten en omdat zij van hun rijkdommen besteden. Deugdzame vrouwen zijn dus zij, die gehoorzaam zijn en heimelijk bewaren, hetgeen God onder haar hoede heeft gesteld. En degenen, van wie gij ongehoorzaamheid vreest, wijst haar terecht en laat haar in haar bedden alleen en tuchtigt haar. Als zij u dan daarna gehoorzamen, zoekt geen weg tegen haar. Waarlijk, God is Verheven, Groot.

[4:35]

En als gij een breuk tussen hen vreest, stelt dan een scheidsrechter van zijn familie en van haar familie aan. Indien zij verzoening wensen zal God deze tussen hen tot stand brengen. Voorzeker, God is Alwetend, Alkennend.

[4:36]

En aanbidt God en vereenzelvigt niets met Hem en bewijst vriendelijkheid aan ouders, verwanten, wezen, de behoeftigen en aan de nabuur, die een vreemdeling is en de nabuur die een bloedverwant is en aan de metgezel, de reiziger en aan degenen die onder uw macht zijn. Voorzeker, God heeft de pochers en de opscheppers niet lief.

[4:37]

Evenmin die gierig zijn en de mensen aansporen ook gierig te zijn en die hetgeen God hun van Zijn overvloed heeft gegeven, verbergen. Wij hebben voor de ongelovigen een vernederende straf bereid,

[4:38]

En voor degenen, die hun rijkdommen besteden om door de mensen te worden gezien en niet in God noch in de laatste Dag geloven. En wie Satan als metgezel heeft, heeft een kwade metgezel.

[4:39]

Wat kan hun overkomen, indien zij in God en de laatste Dag zouden geloven en hadden weggegeven van hetgeen God hen heeft geschonken? God kent hen zeer goed.

[4:40]

Waarlijk, God doet in het geheel geen onrecht aan. Als het een goede daad is vermenigvuldigt Hij deze en geeft van Zijn kant een grote beloning.

[4:41]

En wat geschiedt, wanneer Wij een getuige van elk volk zullen roepen en u als getuige tegen deze zullen brengen?

[4:42]

Op die Dag zullen zij, die verwierpen en de boodschapper niet gehoorzaamden, wensen, dat de aarde met hen gelijk zou worden gemaakt en zij zullen geen woord voor God kunnen verbergen.

[4:43]

O, gij die gelooft, komt niet tot het gebed als gij bedwelmd zijt; totdat gij weet wat gij zegt, noch, wanneer gii onrein zijt tot gij u hebt gebaad, tenzij gij onderweg zijt. En indien gij ziek zijt, of op reis, of een uwer van de afzondering komt, of gij hebt vrouwen aangeraakt en gij vindt geen water, neemt dan uw toevlucht tot zuivere aarde en veegt er uw gezicht en handen mee af. Waarlijk, God is Inschikkelijk, Vergevensgezind.

[4:44]

Ken je niet degenen, die deel hebben aan het Boek? Zij geven de voorkeur aan dwaling en wensen, dat ook gij van de (rechte) weg moogt afdwalen.

[4:45]

God kent uw vijanden goed. God is voldoende als Vriend en God is toereikend als Helper.

[4:46]

Er zijn onder de Joden, die woorden uit hun verband rukken. En zij zeggen: ” Wij horen en gehoorzamen niet” en “luister je, zonder te horen” en “Raainaa”, terwijl zij woorden verdraaien en het geloof zoeken te schenden. En indien zij gezegd hadden: “Wij horen en wij gehoorzamen” en “hoort toe” en ,,Kijk ons aan” het dit beter en oprechter voor hen zijn geweest. Maar God heeft hen wegens hun ongeloof vervloekt, zij geloven dus slechts weinig.

[4:47]

O, mensen van het Boek, gelooft in hetgeen Wij hebben neergezonden, vervullende hetgeen bij u is voordat Wij uw leiders vernietigen en neerwerpen of hen vervloeken, zoals Wij het volk van de Sabbath vervloekten. God’s gebod zal volbracht worden.

[4:48]

Waarlijk, God vergeeft niet dat men iets met Hem vereenzelvigt, maar Hij zal al hetgeen daarbuiten staat vergeven, wie Hij wil. En wie iets met God vereenzelvigt, heeft inderdaad een zeer grote zonde begaan.

[4:49]

Heb je over hen niet vernomen die zichzelf rein achten? Neen, God is het, Die reinigt, wie Hij wil. Hen zal niet het minste onrecht worden aangedaan.

[4:50]

Zie, hoe zij een leugen tegen God smeden. En dat is, voorzeker, een klaarblijkelijke zonde.

[4:51]

Heb je degenen niet waargenomen aan wie een gedeelte van het Boek was gegeven? Zij geloven in afgoden en duivelen en zeggen van de ongelovigen: “Dezen zijn beter geleid op het pad dan de gelovigen.”

[4:52]

Dezen zijn degenen die God heeft vervloekt en die God vervloekt voor hen zul je geen helper vinden.

[4:53]

Hadden zij een aandeel in het koninkrijk dan zouden zij de mensen zelfs het geringste onthouden.

[4:54]

Of benijden zij de mensen om hetgeen God hun vanuit Zijn overvloed heeft gegeven? Waarlijk, Wij gaven aan de kinderen van Abraham het Boek en de Wijsheid en Wij gaven hun ook een groot koninkrijk.

[4:55]

En sommigen hunner geloofden er in en sommigen hunner weerhielden anderen er van te (geloven). De hel, met het laaiende vuur is toereikend (voor hen).

[4:56]

Gewis, degenen die Onze tekenen verwerpen zullen Wij weldra het Vuur doen binnengaan. Wij zullen hen telkens, wanneer hun huiden zijn verbrand, andere huiden er voor in de plaats geven; opdat zij de straf ten volle zullen ondergaan. Waarlijk, God is Almachtig, Alwijs.

[4:57]

En degenen, die geloven en goede daden verrichten, zullen Wij tuinen doen binnengaan waar doorheen rivieren stromen om er eeuwig te vertoeven, daarin zullen zij reine metgezellen hebben en Wij zullen hen door schaduw omringen.

[4:58]

Voorwaar, God gebiedt u het u toevertrouwde over te geven aan hen die er recht op hebben en dat, wanneer gij tussen mensen richt, gij rechtvaardig handelt. En waarlijk, voortreffelijk is datgene, waartoe God u maant. Voorzeker, God is de Alhorende, de Alziende.

[4:59]

O, gij die gelooft, gehoorzaamt God en Zijn boodschapper en degenen, die onder u gezag hebben. En indien gij over iets twist, verwijst het naar God en Zijn boodschapper, als gij gelooft in God en de laatste Dag. Dit is beter en uiteindelijk het beste.

[4:60]

Ken je niet degenen, die beweren dat zij geloven in hetgeen u is geopenbaard en hetgeen vóór u is geopenbaard? Zij wensen recht te zoeken bij de opstandigen ofschoon het hun was geboden, dezen te verwerpen. En Satan wenst hen ver van het rechte pad te doen afdwalen.

[4:61]

En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Komt tot hetgeen God heeft neergezonden en tot Zijn boodschapper”, zie je dan de huichelaars zich vol afkeer van u afwenden?

[4:62]

Hoe kan het dan dat, wanneer een rampspoed over hen komt door hetgeen zij verdienden, zij zwerend tot u komen: “Bij God, wij beoogden niets dan het goede (te doen) en verzoening?”

[4:63]

God weet wat in het hart van dezen is. Wend u daarom van hen af en vermaan hen en spreek tot hen een doeltreffend woord ten bate van henzelf.

[4:64]

Wij zenden geen boodschapper of hij moet worden gehoorzaamd volgens God’s gebod. Als zij tot u waren gekomen, toen zij hun ziel onrecht hadden aangedaan en God om vergiffenis hadden gevraagd en de boodschapper ook om vergiffenis voor hen had gevraagd, zouden zij God voorzeker Berouwaanvaardend, Genadevol hebben bevonden.

[4:65]

Maar neen, bij uw Heer, zij zullen geen gelovigen zijn, voordat zij u (profeet) tot rechter maken over al hun geschillen en in hun hart geen aarzeling vinden aangaande hetgeen gij oordeelt en zij zich geheel en al onderwerpen.

[4:66]

En indien Wij hun hadden geboden: “Wijdt u ten dode” of: “verlaat uw huizen” zouden zij het met uitzondering van weinigen hunner niet hebben gedaan en indien zij hetgeen hun gemaand was te doen, hadden gedaan, zou het voor hen zeker goed zijn geweest en het, beste ter versterking (van hun geloof).

[4:67]

En Wij zouden hun gewis een grote beloning van Ons hebben gegeven.

[4:68]

En Wij zouden hen zeker op het rechte pad hebben geleid.

[4:69]

En wie aldus God en deze boodschapper gehoorzaamt, zal zijn onder degenen wie God Zijn zegeningen heeft geschonken, namelijk, de profeten, de waarachtigen, de getuigen (martelaars) en de goeden en dezen zijn uitstekende metgezellen.

[4:70]

Dit is de genade van God en God is toereikend als de Alwetende.

[4:71]

O, gij die gelooft, neemt uw voorzorgsmaatregelen, rukt dan op in afzonderlijke groepen of allen tezamen.

[4:72]

En onder u is hij, die achter blijft en als u een rampspoed overkomt, zegt hij: “Waarlijk, God is mij genadig geweest omdat ik niet bij hen tegenwoordig was.”

[4:73]

Maar als een genade van God tot u komt, zegt hij – alsof er geen vriendschap tussen u en hem bestond – “Ware ik bij hen geweest, dan zou ik inderdaad een groot voordeel hebben bereikt.”

[4:74]

Laten derhalve zij, die hun tegenwoordig leven voor het leven in het Hiernamaals willen offeren, voor de zaak van God strijden. En wie voor de zaak van God strijdt, hetzij hij gedood wordt of overwint, weldra zullen Wij hem een grote beloning geven.

[4:75]

En waarom strijd je niet voor de zaak van God en voor de zwakken — mannen, vrouwen en kinderen – die zeggen: “Onze Heer, neem ons uit deze stad waarvan de bewoners onderdrukkers zijn en schenk ons een vriend en een helper uwerzijds.

[4:76]

Zij die geloven, strijden voor de zaak van God, maar de ongelovigen strijden voor de zaak van de boze. Strijdt daarom tegen de vrienden van Satan; voorzeker, Satan’s plan is zwak.

[4:77]

Zie je niet degenen, tot wie gezegd werd: “Weerhoudt uw handen, houdt het gebed en betaalt de Zakaat? ” En wanneer het strijden hun is voorgeschreven, ziet, een deel hunner vreest de mensen zoals men God behoort te vrezen, of zelfs nog erger en zij zeggen: “Onze Heer, waarom hebt Gij ons het strijden voorgeschreven? Waarom hebt Gij ons niet voor een korte tijd uitstel verleend?” Zeg: “Het voordeel van deze wereld is gering en het Hiernamaals zal beter zijn voor hem die God vreest. En u zal niet het minste onrecht worden aangedaan.

[4:78]

Waar gij ook zijt, de dood zal u achterhalen, zelfs al waart gij in sterk gebouwde torens. En als hen iets goeds overkomt zeggen zij: “Dit komt van God” en als hen iets kwaads overkomt zeggen zij: “Dit komt van u” (van de profeet). Zeg: “Alles komt van God”. Wat scheelt deze mensen, dat zij het woord niet willen begrijpen?

[4:79]

Welk goed ook tot u komt, dat komt van God en welk kwaad u overkomt, komt door uzelf. En wij hebben u als boodschapper tot de mensheid gezonden; God is als Getuige toereikend.

[4:80]

Wie de boodschapper gehoorzaamt, gehoorzaamt inderdaad God en wie zich afkeert – tot hen hebben wij u niet als bewaker gezonden.

[4:81]

En zij zeggen: “Gehoorzaamheid”, maar wanneer zij van u weggaan, smeedt een deel hunner plannen in de nacht tegen hetgeen gij hebt gezegd. God tekent op, al hetgeen zij beramen gedurende de nacht. Wend u dus van hen af en stelt uw vertrouwen in God alleen. God is toereikend als Voogd.

[4:82]

Denken zij dan niet na over de Koran? Was deze van iemand anders dan van God dan hadden zij zeker menige tegenstrijdigheid daarin ontdekt.

[4:83]

En als er enig nieuws tot hen komt, hetzij over vrede of over vrees, verspreiden zij het en indien zij het naar de boodschapper hadden verwezen en naar hun gezaghebbers dan zouden degenen, die het konden verwerken, het zeker hebben begrepen. En ware God’s genade en Zijn barmhartigheid niet over u, dan zoud je zeker met uitzondering van enkelen, Satan hebben gevolgd.

[4:84]

Strijd daarom voor de zaak van God – slechts gij wordt verantwoordelijk gesteld – en spoor de gelovigen aan. Het kan zijn, dat God de macht der ongelovigen zal beteugelen en God is sterker in macht en streng in het opleggen van straf.

[4:85]

Wie het goede bijvalt, zal er aandeel aan hebben en wie het kwade bijvalt zal er een gelijk aandeel aan hebben; En Aliah houdt toezicht over alles.

[4:86]

En wanneer gij met een groet wordt begroet, groet dan terug met een betere groet, of geeft deze althans terug. Voorzeker, God houdt rekening met alle dingen.

[4:87]

God! Er is geen God, dan Hij. Hij zal u zeker bijeenroepen op de Dag der Opstanding, waaromtrent geen twijfel is. En wie is waarachtiger in Zijn woord, dan God?

[4:88]

Waarom ben je betreffende de huichelaars (in) twee partijen (verdeeld)? God heeft hen neergeslagen wegens hetgeen zij verdienden. Wens je hen te leiden, die God te gronde deed gaan? En voor hen, die God doet dwalen, zul je geen uitweg vinden.

[4:89]

Zij wensen dat gij verwerpt, evenals zij hebben verworpen, zodat gij aan hen gelijk zult worden. Neemt derhalve geen vrienden uit hun midden totdat zij voor de zaak van God werken. En indien zij tot vijandschap vervallen, grijpt hen dan en doodt hen waar gij hen ook vindt; en neemt vriend noch helper uit hun midden.

[4:90]

Behalve degenen die tot een volk behoren waarmee gij een verbond gesloten hebt, of zij die tot u komen terwijl hun hart zich verzet u te bestrijden of hun eigen volk aan te vallen. En indien God wilde, zou Hij hun macht tegen u hebben gegeven; dan zouden zij zeker tegen u hebben gevochten. Dus, als zij zich van u op een afstand houden en u niet bestrijden en u vrede aanbieden – heeft God u niet toegestaan iets tegen hen te ondernemen.

[4:91]

Gij zult anderen vinden die veilig bij u willen zijn en bij hun eigen volk; telkens wanneer zij tot vijandigheid worden opgeroepen, doen zij blindelings mee. Als zij zich derhalve niet op een afstand van u houden, noch u vrede aanbieden, noch hun handen terughouden, grijpt hen dan aan en doodt hen waar gij hen ook vindt. Tegen dezen hebben Wij u duidelijk gezag gegeven.

[4:92]

Het betaamt een gelovige niet, een andere gelovige te doden, tenzij dit bij vergissing gebeurt. En wie een gelovige bij vergissing doodt moet een gelovige slaaf bevrijden en bloedgeld betalen ter overhandiging aan de erfgenamen, tenzij deze het uit liefdadigheid kwijtschelden. Maar indien hij (de gedode) tot een u vijandig gezind volk behoort en een gelovige is, dan moet (de overtreder) een gelovige slaaf bevrijden en als hij van een volk is waarmee gij een verbond hebt, dan moet een bloedgeld aan zijn familie worden betaald en een gelovige slaaf worden bevrijd. Maar wie er geen vindt, moet twee maanden achtereenvolgens vasten – een boete van God. En God is Alwetend, Alwijs.

[4:93]

En wie een gelovige opzettelijk doodt, zijn vergelding zal de hel zijn; daarin zal hij vertoeven. God’s toorn is op hem; Hij heeft hem vervloekt en zal hem een grote straf bereiden.

[4:94]

O, gij die gelooft, wanneer gij voor God’s zaak oprukt, onderzoekt dan en zegt niet tegen iemand die u met de vredesgroet begroet: “U bent geen gelovige”. Zoek je de goederen van dit leven? Bij God zijn goede dingen in overvloed. Zo was je voordien maar God bewees u Zijn gunst; stelt daaromtrent een nauwkeurig onderzoek in. Voorzeker, God weet, wat gij doet.

[4:95]

Diegenen der gelovigen die niets doen, met uitzondering der onbekwamen, zijn niet gelijk aan degenen die met hun rijkdommen en hun persoon terwille van God strijden. God heeft degenen, die met hun rijkdommen en hun persoon strijden doen uitmunten boven de rustenden en aan ieder heeft God het goede beloofd. God zal de strijders boven de stilzittenden doen uitblinken door een grote beloning,

[4:96]

  1. in graden, ook van vergiffenis en barmhartigheid. En God is Vergevensgezind, Genadevol.

[4:97]

Voorwaar de engelen zullen tot hen die ze doen sterven, terwijl dezen hun eigen ziel onrecht aandoen, zeggen: “In welke toestand was je?” Zij zullen antwoorden: “Wij waren in het land machteloos.” Zij (de engelen) zullen echter zeggen: “Was God’s aarde u niet groot genoeg om daarop te verhuizen?” Zij zijn het, wier tehuis de hel zal zijn en dat is een kwade bestemming.

[4:98]

Met uitzondering van de zwakken onder de mannen en vrouwen en kinderen, die geen middelen tot en beschikking hebben, noch een weg kunnen vinden.

[4:99]

Dezen zijn het, wie God moge vergeven, want God is de Inschikkelijke, de Vergevensgezinde.

[4:100]

Wie terwille van God vlucht, zal op aarde toevluchtsoorden en overvloed vinden. En wie van zijn huis weggaat, zijn land verlatend terwille van God en Zijn boodschapper en de dood achterhaalt hem – zijn beloning bij God staat vast; God is Vergevensgezind, Genadevol.

[4:101]

En wanneer gij door het land reist, zal het voor u geen zonde zijn het gebed te bekorten, als gij vreest dat degenen, die niet geloven u last zullen veroorzaken. Voorwaar, de ongelovigen zijn een openlijke vijand voor u.

[4:102]

En wanneer gij in hun midden zijt en het gebed voor hen leidt, laat een deel hunner bij u staan en hun wapenen meenemen. En wanneer zij hun prostratie hebben verricht, laat hen achter u gaan en laat die andere groep, die nog niet gebeden heeft naar voren komen en met u bidden en laat hen hun afweermiddelen en wapenen meenemen. De ongelovigen wensen, dat gij onachtzaam wordt op uw wapenen en uw bagage, zodat zij u plotseling overvallen. En als gij uw wapenen opzij legt indien de regen u stoort, of indien gij ziek zijt, zal dat voor u geen zonde zijn. Maar gij dient uw afweermiddelen steeds mee te nemen. Voorzeker, God heeft voor de ongelovigen een vernederende straf bereid.

[4:103]

Wanneer gij het gebed hebt beëindigd, gedenkt dan God, staande, zittende en op uw zijde liggende. En, wanneer gij veilig zijt, houdt het gebed, voorwaar, het gebed is de gelovigen op vastgestelde uren opgelegd.

[4:104]

En toont geen zwakheid in de vervolging van dit (vijandige) volk. Als gij lijdt, lijden zij ook zoals gij lijdt. Maar gij verwacht van God, wat zij niet verwachten. En God is Alwetend, Alwijs.

[4:105]

Wij hebben u waarlijk het Boek (de Koran), dat. de waarheid bevat, neergezonden, opdat gij tussen de mensen zoudt richten door hetgeen God u heeft onderwezen. En wees geen pleiter voor de oneerlijken.

[4:106]

En vraagt vergiffenis van God. Voorzeker, God is Vergevensgezind, Genadevol.

[4:107]

Pleit niet voor degenen, die hun ziel onrecht aandoen. Voorzeker, God heeft degene, die volkomen oneerlijk en een groot zondaar is, niet lief.

[4:108]

Zij trachten zich voor de mensen te verbergen, maar zij kunnen zich niet voor God verbergen en Hij is bij hen wanneer zij de nacht doorbrengen met een bespreking, die Hem niet behaagt. God weet, wat zij doen.

[4:109]

Ziet, U bent degenen die in het tegenwoordige leven voor hen pleiten. Maar wie zal bij God voor hen pleiten op de dag der opstanding, of wie zal een voogd over hen zijn?

[4:110]

Wie kwaad doet of zijn ziel onrecht aandoet en daarna God om vergiffenis vraagt, zal God Vergevensgezind, Genadevol vinden.

[4:111]

En wie een zonde begaat, begaat deze slechts jegens zijn eigen ziel. En God is Alwetend, Alwijs.

[4:112]

Wie een fout of een zonde begaat en deze dan aan een onschuldige toeschrijft, draagt voorzeker de (schuld van) lastering en klaarblijkelijke zonde.

[4:113]

Ware God’s genade en barmhartigheid niet over u, dan zou een gedeelte hunner hebben besloten u te vernietigen, maar zij vernietigen niemand dan zichzelf en zij kunnen u in het geheel niet schaden. En God heeft u het Boek en de Wijsheid neergezonden en heeft u in hetgeen gij niet wist, onderwezen en God’s genade aan u is groot.

[4:114]

Er steekt in de beraadslagingen (der huichelaars) niets goeds; in tegenstelling tot diegenen die tot liefdadigheid of goedheid, of het stichten van vrede onder de mensen aansporen. En wie dit doet wijl hij God’s welbehagen zoekt, hem zullen Wij een grote beloning schenken.

[4:115]

En hij, die zich tegen de boodschapper verzet nadat diens leiding hem duidelijk is geworden en die een andere weg dan die der gelovigen volgt, Wij zullen hem laten volgen wat hij wil en Wij zullen hem in de hel werpen. Dat is een kwade bestemming.

[4:116]

God vergeeft niet dat iets met Hem vereenzelvigd wordt en Hij zal, buiten dat, vergeven wie Hij wil. En wie iets met God vereenzelvigt, is inderdaad ver afgedwaald.

[4:117]

Zij roepen buiten Hem niets aan dan godinnen dingen en zij roepen niemand aan dan Satan, de opstandige.

[4:118]

God heeft hem vervloekt. En hij (Satan) zeide: “Ik zal voorzeker een bepaald deel van uw dienaren nemen.”

[4:119]

En ik zal hen zeker doen dwalen en ijdele begeerten in hen opwekken en ik zal hen voorzeker ophitsen en zij zullen de oren van het vee afsnijden en ik zal hen voorzeker aansporen en zij zullen God’s schepping bederven. Derhalve hij, die buiten God Satan tot vriend neemt, zal zeker zichtbaar verlies leiden.

[4:120]

Hij doet hun beloften en wekt begeerten en Satan belooft hun niets dan bedrog.

[4:121]

Dezen zijn het, wier tehuis de hel is en zij zullen voor het Vuur geen wijkplaats vinden.

[4:122]

Degenen, die geloven en goede werken verrichten, zullen Wij in tuinen toelaten, waar doorheen rivieren stromen en zij zullen daar voor eeuwig vertoeven. De belofte van God is werkelijkheid en wie is waarachtiger in woord, dan God?

[4:123]

Niet naar uw wensen (de ongelovigen), noch naar de wensen van de mensen van het Boek. Wie kwaad doet zal er voor worden gestraft en hij zal buiten God vriend, noch helper vinden.

[4:124]

Maar, wie goede werken verricht, hetzij man of vrouw, en gelovig is, zal de Hemel binnengaan en hem zal niet het geringste onrecht worden aangedaan.

[4:125]

En wie is beter in geloof dan hij, die zich aan God onderwerpt en die het goede doet en de godsdienst volgt van Abraham de oprechte? God nam Abraham tot vriend.

[4:126]

En aan God behoort alles, wat in de hemelen en alles wat op aarde is en God omvat alle dingen.

[4:127]

En zij (de gelovigen) vragen uw uitspraak over de vrouwen; Zeg: “God geeft u Zijn uitspraak over haar; alsmede hetgeen u in het Boek (de Koran) is verkondigd over de weesmeisjes, aan wie gij het haar toegekende niet geeft en die gij wenst te huwen en over de zwakken onder de kinderen en dat gij de wezen rechtvaardig moet behandelen. En welke weldaad gij ook verricht, voorzeker, God weet het goed.

[4:128]

Als een vrouw mishandeling of onverschilligheid van haar man vreest, zal het geen blaam voor hen zijn als zij een verzoening met elkander tot stand brengen – verzoening is het beste. De mensen zijn tot gierigheid geneigd. En als gij goed doet en rechtvaardig zijt, waarlijk dan is God op de hoogts van wat gij doet.

[4:129]

Gij kunt geen volkomen gelijkheid tussen vrouwen handhaven, hoe gaarne gij het ook zoudt wensen. Maar neigt niet geheel tot één, zodat gij de andere in onzekerheid laat. En als gij u betert en vroom zijt, dan is God voorzeker Vergevensgezind, Genadevol.

[4:130]

En als zij scheiden, dan zal God hen beiden door Zijn overvloed onafhankelijk maken; God is Milddadig, Alwijs.

[4:131]

Aan God behoort, wat in de hemelen en wat op aarde is. En wij hebben zeker degenen aan wie vóór u het Boek werd gegeven en ook u geboden: God te vrezen. Maar als gij verwerpt – voorzeker wat in de hemelen en op de aarde is behoort aan God en God is Onafhankelijk, Lofwaardig.

[4:132]

En aan God behoort alles, wat in de hemelen en alles, wat op aarde is en God is voldoende als Voogd.

[4:133]

Indien Hij wil, zal Hij u, o volk, wegnemen en anderen in uw plaats brengen en God heeft de volle macht, dit te doen.

[4:134]

Wie de beloning dezer wereld verlangt – bij God is de beloning dezer wereld en van de volgende en God is Alhorend, Alziend.

[4:135]

O, gij die gelooft, weest voorstanders der rechtvaardigheid, getuigen voor God, zelfs al was het tegen uzelf, of ouders en verwanten. Hetzij rijk of arm, God is beter dan beiden. Volgt niet de begeerten, opdat gij niet onrechtvaardig zult zijn. En als gij de waarheid omzeilt of er u van afwendt, God is goed op de hoogte van wat gij doet.

[4:136]

O gij die gelooft, gelooft in God en Zijn boodschapper en in het Boek dat Hij Zijn boodschapper heeft geopenbaard, en in het Boek, dat Hij voordien openbaarde. En wie God en Zijn engelen en Zijn Boeken en Zijn boodschappers en de laatste Dag verwerpt, is waarlijk ver afgedwaald.

[4:137]

Voorzeker, degenen die geloven, daarna verwerpen, dan wederom geloven dan wederom verwerpen en daarna in ongeloof toenemen, hen zal God niet vergeven, noch zal Hij hen op de rechte weg leiden.

[4:138]

Verkondig de huichelaars, dat hen een pijnlijke straf wacht.

[4:139]

Zij, die ongelovigen tot vrienden nemen liever dan gelovigen, – zoeken zij eer bij hen hoewel alle eer aan God behoort?

[4:140]

En Hij heeft u reeds in het Boek ( Koran) geopenbaard, dat wanneer gij hoort dat God’s tekenen worden verloochend en bespot, gij niet (eerder) met hen samen zult zijn, dan dat zij zieh met een ander onderwerp bezig houden, anders zoud je hun gelijk zijn. Voorzeker, God zal de huichelaars en de ongelovigen allen tezamen in de hel bijeenbrengen.

[4:141]

Degenen, die afwachten tot u een overwinning van God ten deel valt, zeggen: “Waren wij niet met u?” En als de ongelovigen er aandeel in krijgen, zeggen zij (tot hen): “Hebben wij niet de overhand over u gekregen en u beschermd tegen de gelovigen?” God zal op de Dag des Oordeels tussen u richten en God zal de ongelovigen op generlei wijze over de gelovigen doen zegevieren.

[4:142]

De huichelaars trachten God te bedriegen, maar Hij zal hen voor hun bedrog straffen. En wanneer zij zich oprichten om te bidden, staan zij loom, en tonen zich aan de mensen en gedenken God slechts weinig,

[4:143]

Weifelend tussen dat en dit. Zij behoren noch tot dezen, noch tot genen. En voor hem, die God doet dwalen, zul je geen uitweg vinden.

[4:144]

O, gij die gelooft, neemt geen ongelovigen tot vrienden boven de gelovigen. Wil je God een duidelijk bewijs tegen uzelf geven?

[4:145]

De huichelaars zullen zeker in de diepste diepte van het Vuur zijn en gij zult voor hen geen helper vinden.

[4:146]

Behalve degenen, die berouw hebben en zich verbeteren en aan God vasthouden en hun gehoorzaamheid zuiver houden voor God. Dezen behoren tot de gelovigen. En God zal de gelovigen weldra een grote beloning geven.

[4:147]

Waarom zou God u straffen, als gij dankbaar zijt en gelooft? God is Waarderend, Alwetend.

[4:148]

God houdt niet van het uiten van beledigende taal in het openbaar, behalve door iemand, die onrecht wordt aangedaan; en God is Alhorend, Alwetend.

[4:149]

Of gij een goede daad openlijk verricht of deze verbergt, of een kwaad vergeeft, God is voorzeker de Inschikkelijke, de Almachtige.

[4:150]

Waarlijk, degenen die God en Zijn boodschappers verwerpen en onderscheid wensen te maken tussen God en Zijn boodschappers, zeggende: “Wij geloven in sommige en niet in andere,” zij willen een tussenweg volgen.

[4:151]

Dezen zijn inderdaad de ongelovigen en Wij hebben voor de ongelovigen een vernederende straf bereid.

[4:152]

En degenen, die in God en al Zijn boodschappers geloven en geen onderscheid tussen wie dan ook, maken, dezen zijn het, wie Hij spoedig hun beloning zal geven; God is Vergevensgezind, Genadevol.

[4:153]

De mensen van het Boek vragen u een Boek uit de hemel op hen te doen neerdalen. Zij vroegen Mozes meer dan dit, zij zeiden: “Toon ons God openlijk.” Toen trof hen de bliksem wegens hun overtreding. Daarna, hoewel duidelijke tekenen tot hen gekomen waren, namen zij toch het (gouden) kalf (ter aanbidding) aan, doch Wij vergaven hun dat. En Wij bekleedden Mozes met duidelijk gezag.

[4:154]

Wij verhieven de berg hoog boven hen tijdens het verbond met hen en Wij zeiden: “Gaat de poort ootmoedig binnen” en: “Overtreedt niet inzake de Sabbath”. En Wij sloten met hen een vast verbond.

[4:155]

Om hun schending van hun verbond en de verwerping van God’s tekenen en het ten onrechte doden van de profeten en omdat ze zeggen: “Onze harten zijn gesluierd” – neen, God heeft deze wegens hun ongeloof verzegeld, derhalve geloven zij slechts weinig;

[4:156]

Om hun ongeloof en het uiten van een kwaadaardige laster tegen Maria;

[4:157]

En om hun zeggen: “Wij hebben de Messias, Jezus, zoon van Maria, de boodschapper van God gedood”, – maar zij doodden hem niet, noch kruisigden zij hem (ten dode), – doch het werd hun verward, en zij, die hierover van mening verschilden zijn zeker in twijfel, zij hebben er geen kennis van doch volgen slechts een vermoeden en zij doodden hem gewis niet,

[4:158]

Integendeel, God verhief hem tot Zich en God is Almachtig, Alwijs.

[4:159]

Er is niemand onder de mensen van het Boek die er niet in zal geloven vóór zijn dood. En op de Dag der Opstanding zal hij (Jezus) getuige tegen hen zijn, –

[4:160]

En wegens de onrechtvaardigheid van de Joden en hun weerhouden van God’s weg, verboden Wij hen de reine dingen die ben (voordien) waren toegestaan.

[4:161]

En om het nemen van rente, ofschoon het hun was verboden en het onrechtvaardig opslokken van ’s mensen rijkdommen, hebben Wij voor degenen onder hen die niet geloven een pijnlijke straf bereid.

[4:162]

Maar degenen hunner, die een grondige kennis bezitten en de gelovigen, geloven in hetgeen u is geopenbaard en hetgeen vóór u werd neergezonden; en degenen, die het gebed houden en degenen, die de Zakaat betalen en degenen, die in God en de laatste Dag geloven, dezen zullen Wij zeker een grote beloning geven.

[4:163]

Waarlijk, Wij hebben u de openbaring gezonden, zoals Wij Noach en de profeten na hem openbaring zonden en Wij gaven een openbaring aan Abraham en Ismaël en Izaäk en Jacob en de stammen; en aan Jezus, Job, Jonas, Aäron en Salomo en Wij gaven David een psalmen.

[4:164]

Wij zonden boodschappers, welke Wij reeds hebben genoemd en boodschappers welke Wij u niet hebben genoemd en God sprak openlijk tot Mozes.

[4:165]

Boodschappers, brengende blijde tijding en waarschuwende, dat de mensen geen tegenwerping tegen God zullen maken nadat de boodschappers (waren gekomen). En God is Almachtig, Alwijs.

[4:166]

Maar God getuigt dat, hetgeen Hij u heeft neergezonden, Hij dit heeft neergezonden met Zijn kennis en de engelen getuigen eveneens en God is als getuige toereikend.

[4:167]

Zij, die verwerpen en (anderen) van God’s weg afhouden, zijn zeker ver afgedwaald.

[4:168]

Waarlijk degenen, die niet geloven en die onrechtvaardig handelen, God zal hen niet vergeven, noch zal Hij hun een andere weg wijzen,

[4:169]

Dan de weg der hel, waarin zij voor een lange tijd zullen vertoeven. Dat is voor God gemakkelijk.

[4:170]

O mensdom, de boodschapper is inderdaad met waarheid van uw Heer gekomen, gelooft daarom; het zal beter voor u zijn. Maar als gij niet gelooft, voorwaar, aan God behoort wat in de hemelen en op aarde is en God is Alwetend, Alwijs.

[4:171]

O, mensen van het Boek, overdrijft in uw godsdienst niet en zegt van God niets dan de waarheid. Voorwaar, de Messias, Jezus, zoon van Maria was slechts een boodschapper van God en Zijn woord tot Maria gegeven als barmhartigheid van Hem. Gelooft dus in God en Zijn boodschappers en zegt niet: “Drie (in één).” Houdt op, dat is beter voor u. Voorwaar, God is de enige God. Het is verre van Zijn heiligheid, dat Hij een zoon zou hebben. Aan Hem behoort wat in de hemelen en op aarde is en God is als Bewaarder afdoende.

[4:172]

Voorzeker, de Messias zal het nooit versmaden, een dienaar van God te zijn, noch zullen de nabijzijnde engelen dit doen en wie het versmaadt Hem te aanbidden, en hoogmoedig is, Hij zal hen toch allen tot Zich roepen.

[4:173]

Maar degenen die geloven en goede werken verrichten, zal Hij hun beloning ten volle geven en meer dan dat uit Zijn overvloed, maar degenen die versmaadden en hoogmoedig waren, zal Hij met een pijnlijke straf straffen; zij zullen buiten God vriend, noch helper voor zich vinden.

[4:174]

O, gij mensen, een duidelijk bewijs is inderdaad van uw Heer tot u gekomen en Wij hebben een helder licht tot u neergezonden.

[4:175]

Daarom, zij die in God geloven en aan Hem vasthouden zal Hij zeker tot Zijn barmhartigheid en genade toelaten en hen op het rechte pad tot Zich voeren.

[4:176]

Zij vragen om een uitspraak. Zeg: “God geeft Zijn uitspraak betreffende “Kalalah”: Indien een man sterft en geen kind achterlaat en hij heeft een zuster, dan moet zij de helft van hetgeen hij nalaat ontvangen en hij zal van haar erven (alles) indien zij geen kind heeft. Maar als er twee zusters zijn, dan moeten zij twee derde van hetgeen hij nalaat ontvangen. En als er meer zijn – zowel mannen als vrouwen – dan zal de man evenveel als het aandeel van twee vrouwen ontvangen. God legt u dit uit, opdat gij niet zult afdwalen; God heeft kennis van alle dingen.