Dutch Quran
Ya-Sîn
In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.
[36:1]
Jaa Sien.
[36:2]
Bij de Koran, die vol van Wijsheid is,
[36:3]
Gij zijt inderdaad één der boodschappers
[36:4]
Op het rechte pad.
[36:5]
Dit is een openbaring van de Almachtige, de Genadevolle.
[36:6]
Opdat gij een volk moogt waarschuwen welks vaderen niet zijn gewaarschuwd en dat achteloos leeft.
[36:7]
Het Woord heeft zich reeds bewaarheid ten opzichte van de meesten hunner, want zij geloven niet.
[36:8]
Wij hebben om hun hals ijzeren banden gelegd die tot aan hun kin reiken, zodat hun hoofd omhoog geheven blijft,
[36:9]
En Wij hebben een hinderpaal vóór hen en een hinderpaal achter hen geplaatst en Wij hebben hen gesluierd, zodat zij niet kunnen zien.
[36:10]
En het is hun hetzelfde of gij hen waarschuwt of niet; zij willen niet geloven.
[36:11]
Gij kunt slechts hem waarschuwen die de vermaning zou willen volgen en de Barmhartige in het verborgene vrezen. Geef hem daarom blijde tijdingen van vergiffenis en een ruime beloning.
[36:12]
Voorzeker, Wij zijn het Die de doden doen herleven, en wat zij doen, optekenen evenals de sporen die zij nalaten en Wij hebben alle dingen in een duidelijk boek geschreven.
[36:13]
Geef hun de gelijkenis van de bewoners ener stad , to en de boodschappers tot haar kwamen.
[36:14]
Wij zonden tot hen twee boodschappers maar zij verloochenden dezen waarop wij hen met een derde versterkten en zij zeiden: “Waarlijk, wij zijn tot u gezonden.”
[36:15]
Zij (de bewoners) antwoordden: “Gij zijt slechts mensen zoals wij en de Barmhartige heeft u niets geopenbaard; gij liegt slechts.”
[36:16]
Zij zeiden: “Onze Heer weet dat wij inderdaad tot u zijn gezonden.
[36:17]
Op ons rust slechts de duidelijke verkondiging (der boodschap).”
[36:18]
Het volk zeide: “Waarlijk, wij beschouwen u als een slecht voorteken; als gij niet ophoudt, zullen wij u gewis stenigen en een pijnlijke straf zal zeker onzerzijds over u komen.”
[36:19]
Zij antwoordden: “Uw onheil is bij u. Zegt gij dit omdat gij vermaand zijt? Neen, gij zijt een volk dat alle perken te buiten gaat.”
[36:20]
En er kwam een man aanhollen van het verste gedeelte der stad; hij zeide: “O mijn volk, volg de boodschappers;
[36:21]
Volg hen, die van u geen beloning vragen en die goed geleid zijn.
[36:22]
En welke reden heb ik, dat ik Hem, Die mij schiep en tot Wie gij zult worden teruggebracht, niet zou aanbidden?
[36:23]
Zal ik anderen tot goden nemen naast Hem? Indien de Barmhartige kwaad met mij zou voorhebben, zou hun bemiddeling mij niets baten noch kunnen zij mij redden.
[36:24]
Dan zou ik inderdaad in openlijke dwaling verkeren.
[36:25]
Ik geloof in uw Heer, luistert daarom naar mij.”
[36:26]
Er werd gezegd: “Ga het paradijs binnen.” Hij riep uit: “O, als mijn volk slechts wist,
[36:27]
Hoe mijn Heer mij vergiffenis heeft geschonken en mij tot een der geëerden heeft gemaakt!”
[36:28]
En Wij zonden na hem geen schare (van engelen) uit de hemel neder (tot zijn volk) noch zenden Wij die ooit (op die wijze) neder.
[36:29]
Het was slechts een enkele kreet en ziet; zij waren alsuitgeblust.
[36:30]
Wee, over de mensen: er komt geen boodschapper tot hen of zij bespotten hem.
[36:31]
Hebben zij niet gezien, hoeveel geslachten Wij vóór hen hebben vernietigd, die niet tot hen terugkeren?
[36:32]
Maar gewis, allen zullen tezamen voor Ons worden gebracht.
[36:33]
En de dorre aarde is voor hen een teken; Wij doen deze herleven en brengen graan uit haar voort, waarvan zij eten.
[36:34]
En Wij hebben er tuinen van dadelpalmen en druiven aangelegd en Wji deden er bronnen ontspringen,
[36:35]
Opdat zij van de vruchten daarvan mogen eten, en genieten van hetgeen hun handen toebereiden. Willen zij dan niet dankbaar zijn?
[36:36]
Glorie zij Hem, Die alles in paren schiep van hetgeen op aarde groeit en van hen zelf en van hetgeen zijn nog niet kennen.
[36:37]
En voor hen is de nacht een teken. Wij nemen de dag weg en ziet! zij zijn in duisternis.
[36:38]
En de zon beweegt zich naar haar bestemming. Dat is het gebod van de Almachtige, de Alwetende.
[36:39]
En voor de maan hebben Wij fasen bepaald tot zij alseen oude tak van een palmboom wordt.
[36:40]
De zon mag de maan niet achterhalen noch kan de nacht de dag voorbijstreven. Zij zweven elk in hun eigen baan.
[36:41]
En het is voor hen een teken, dat Wij hun nakomelingen in het geladen schip dragen.
[36:42]
En Wij zullen voor hen nog iets dergelijks scheppen, waarop zij zullen varen.
[36:43]
En indien Wij willen, zullen Wij hen doen verdrinken, er zal dan voor hen geen helper zijn noch kunnen zij gered worden,
[36:44]
Dan door Onze barmhartigheid en als tijdelijk genot (voor hen op aarde).
[36:45]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Behoedt u tegen hetgeen vóór u is en hetgeen achter u is, opdat u barmhartigheid moge worden betoond.”
[36:46]
Maar er komt geen teken tot hen van de tekenen van hun Heer, of zij wenden er zich van af.
[36:47]
En wanneer er tot hen wordt gezegd: “Besteedt van hetgeen God u heeft geschonken,” zeggen de ongelovigen tot de gelovigen, “Moeten wij hem voeden? Indien het God behaagde zou Hij hem hebben kunnen voeden. Gij verkeert slechts in een klaarblijkelijke dwaling.”
[36:48]
En zij zeggen: “Wanneer zal deze Belofte worden vervuld, als gij de waarheid spreekt?”
[36:49]
Zij wachten slechts op een plotselinge straf die hen zal overkomen terwijl zij nog aan het redetwisten zijn.
[36:50]
En zij zullen geen testament meer kunnen maken noch zullen zij tot hun families terugkeren.
[36:51]
En de bazuin zal worden geblazen, en ziet! zij zullen zich vanuit hun graven naar hun Heer haasten.
[36:52]
Zij zullen zeggen: “O wee ons, wie heeft ons van onze slaapplaatgen gewekt? Dit is hetgeen de Barmhartige heeft beloofd, en de boodschappers spraken de waarheid.”
[36:53]
Het zal slechts een kreet zijn en ziet! zij zullen allen voor Ons worden gebracht.
[36:54]
En op die Dag zal geen ziel onrecht worden aangedaan, noch zult gij worden beloond, behalve overeenkomstig uw daden.
[36:55]
Voorwaar, op die Dag zullen de bewoners van de Hemel in (een groot) werk hun geluk vinden.
[36:56]
Zij en hun echtgenoten zullen zich in de schaduw op tronen nedervlijen.
[36:57]
Zij zullen daar vruchten hebben en alles waar zij omvragen ontvangen.
[36:58]
Het woord van de Genadevolle Heer zal (klinken) “Vrede (vrede).”
[36:59]
(En Hij zal zeggen): “Houdt u op deze dag terzijde, o gij schuldigen.”
[36:60]
Gelastte Ik u niet, o gij kinderen van Adam, dat gij Satan niet zoudt dienen, daar hij een openlijke vijand van u is,
[36:61]
Maar dat gij Mij zoudt dienen? Dat was het rechte pad.”
[36:62]
Toch deed hij een groot gedeelte uwer dwalen. Hadt gij dan geen verstand?
[36:63]
Dit is de hel waarmede gij werdt bedreigd.
[36:64]
Gaat daar thans binnen, omdat gij haar placht teloochenen.
[36:65]
Op die Dag zullen Wij hun mond verzegelen, maar hun handen zullen tot ons spreken en hun voeten zullen getuigenis afleggen van alles wat zij hebben bedreven.
[36:66]
En als Wij het hadden gewild, konden Wij het licht in hun ogen hebben gedoofd; dan zouden zij zich naar het pad hebben willen haasten. Maar hoe konden zij zien?
[36:67]
En indien Wij wilden, zouden Wij hen op hun plaatsen hebben doen verstijven zodat zij noch vóór- noch achteruit konden.
[36:68]
En wie Wij een lang leven schenken, doen Wij achteruitgaan in kracht. Willen zij dan niet begrijpen?
[36:69]
En Wij hebben hem (de profeet) het dichten niet geleerd, noch is het voor hem passend, dit is slechts een vermaning en een duidelijke verkondiging;
[36:70]
Opdat de levenden mogen worden gewaarschuwd en opdat het oordeel tegen de ongelovigen gerechtvaardigd moge zijn.
[36:71]
Hebben zij niet gezien, dat onder de dingen die Onze handen gemaakt hebben, Wij vee hebben geschapen, waar zij meesters over zijn?
[36:72]
En Wij hebben het aan hen dienstbaar gemaakt, zodat sommige rijdieren zijn, en sommige tot voedsel strekken.
[36:73]
En zij hebben er voordelen van en dranken. Willen zij dan niet dankbaar zijn?
[36:74]
En zij hebben andere goden naast God genomen, hopende dat zij mogen worden geholpen.
[36:75]
Dezen kunnen hen niet helpen maar zij zullen als een schare tegen hen worden gebracht.
[36:76]
Laat daarom hun spraak u niet verdrieten. Voorwaar, Wij weten wat zij verbergen en wat zij tonen.
[36:77]
Heeft de mens niet begrepen dat Wij hem hebben geschapen uit een levenskiem? Doch ziet, hij is klaarblijkelijk een redetwister!
[36:78]
En hij zet Ons verhalen voor en vergeet zijn eigenontstaan. Hij zegt: “Wie kan de beenderen doen herleven als zij vergaan zijn?”
[36:79]
Zeg: “Hij, Die hen voor de eerste keer schiep zal hen doen herleven; Hij heeft kennis van de gehele schepping.
[36:80]
Hij is het, Die uit een groene boom voor u vuur voortbrengt, en ziet, gij steekt er (uw brandstof) van aan.”
[36:81]
Is Hij, Die de hemelen en de aarde schiep, niet in staat hun gelijken te scheppen? Ja, inderdaad Hij is de Schepper, de Alwetende.
[36:82]
Voorwaar, wanneer Hij Zich iets voorneemt is Zijn gebod slechts: “Wees”, en het wordt.
[36:83]
Glorie zij daarom Hem, in wiens hand de oppermacht over alle dingen is! En tot Hem zult gij worden teruggebracht.